1984 was een belangrijk jaar voor de mensheid: toen kloonden we voor het eerst een dier. Hoewel het klonen zelf succesvol was, bleken er toch complicaties op te treden. Dolly, het gekloonde schaap, is waarschijnlijk het bekendste voorbeeld. Maar, hoe zit het nou met klonen: kunnen we het, of kunnen we het niet?
Bij klonen wordt er zonder geslachtsgemeenschap een kopie gemaakt van een organisme. Het is een nakomeling van één ouder, die genetisch gezien bijna 100 procent identiek is. We spreken over reproductief klonen via kerntransplantatie. De kern van een cel van de genetische ouder wordt in vitro gebracht in een ontkernde eicel, en die wordt dan in de baarmoeder van de draagmoeder gezet. Zo is al het erfelijke materiaal van één ouder. Het is ook geen kopie: het is een genetische kopie: wat betekent dat het niet een exacte kopie is. Immers is de kloon een baby bij de geboorte, niet 10 jaar zoals het dier dat is gekloond, om maar iets simpels te noemen.
Kerntransplantatie dus. In 1984 gebeurde dat voor het eerst met een schaap, door Steen Willadsen. Er volgende nog twee kalfjes in 1987. In 1996 was het dan tijd voor het bekendste gekloonde dier ter wereld: Dolly, een schaap dat uit de kern van een volwassen huidcel van een schaap werd gekloond.
Als er één schaap over de dam gaat, volgen er meer, want het hek was ook echt van de dam door Dolly. Allerlei beesten werden gekloond, katten, honden, koeien, muizen, geiten: het ging maar door. Echter was dat lang niet altijd met succes. Veel dieren overleden al tijdens de zwangerschap en ze waren ongezond. Denk aan problemen met vruchtbaarheid, ademhaling, het afweersysteem en bloedcirculatie. Het is dan ook iets waarvan veel dierenliefhebbers zeggen: dit moeten we niet meer doen, het is dieronvriendelijk. Christinen zeggen hetzelfde, maar dan omdat ze menen dat dit een teken is dat er van iedereen maar één, unieke variant behoort te zijn.
Maar goed, dat stopte de wetenschap natuurlijk niet. Er worden echter niet heel veel dieren meer gekloond: wel wordt er gekeken naar het genetisch aanpassen van dieren. Denk aan kippen die hierdoor mogelijk geen vogelgriep meer kunnen krijgen, of runderen die geen gekkekoeienziekte kunnen krijgen. Dit gebeurt voornamelijk in de Verenigde Staten: in ons land is klonen zelfs verboden. Zijn er al eens mensen gekloond? Voor zover bekend niet, omdat dit volgens de wetenschap ten eerste niet mogelijk is, maar omdat dit ook in veel landen om medisch-ethische redenen verboden is. In Nederland kun je voor het proberen te klonen van mensen maximaal één jaar gevangenisstraf krijgen of een geldboete: ja echt, dat staat in de wet (artikel 24, lid f). Het is zowel voor de kloon als voor de draagmoeder enorm risicovol.
Naast de VS is ook China een land waar wel gekloond wordt. Zo is er recent een resusaap gekloond. Met succes. Het diertje is inmiddels al twee jaar. In Nature Communications is te lezen dat primaten nu dus met succes gekloond kunnen worden en dat is natuurlijk een stuk dichterbij ons als mens dan een schaap. Zover is het echter, ook in China, nog lang niet. De resusaap is dankzij somatische celkerntransfer ter wereld gekomen en dat is precies dezelfde wijze als werd gebruikt bij Dolly. Zo zie je maar: Dolly heeft in de jaren ‘90 iets teweeg gebracht dat zo’n twintig jaar later nog steeds essentieel is voor kloontechnologie.
De resusaap is een succesverhaal (tot nu toe), maar ook weer niet: er zijn heel veel mislukte apen aan vooraf gegaan. Het zou zelfs maar in 1,5 procent van de gevallen goed gaan.
Antwoord op de vraag hoe het nu met klonen is, dat heeft dus vooral te maken met perspectief. Er is succesvol een aapje gekloond nu, dat ook al twee jaar leeft. Maar dat de kans zo klein is dat zoiets goed gaat, dat maakt het nog geen ultiem succesverhaal. En al helemaal niet iets dat we ook op mensen moeten loslaten. Plus: welke mens is bijzonder genoeg om te worden gekloond?